ir. J.G. Deur
Johann George Deur(geboren; 11 januari 1892, waarvan de geboorteplaats niet bekend is - overleden; Nijmegen, 22 februari 1964) was een Nederlandse architect en ontwierp o.m. scholen, woningen en kloosters.
Biografie
Deur had zijn opleiding gevolgd in Delft en begon zijn loopbaan op het architectenbureau van Charles Estourgie in Nijmegen. Zijn omvangrijke oeuvre omvat behalve woonhuizen, villa's, boerderijen en winkelhuizen vooral ook een groot aantal kloosters en andere religieuze gebouwen.
Laatstelijk werkte hij veel aan behoud en restauratie van historische bouwwerken die oorlogsschade hadden opgelopen, o.a. de raadhuizen van Gennep, en diverse kerken en kastelen in Zuid- en Oost-Nederland, maar ook veel in Nijmegen.
Deur werkte na WOII samen met ir. O.U. Pouderoyen.
Ondanks de grote verdiensten die Deur voor Nijmegen heeft gehad, hij toch in een redelijk recente tijd heeft geleefd en zijn naam deels als stadsarchitect in Nijmegen overal opduikt bij na-oorlogse restauratieprojecten is er maar weinig over hem bekend. Zelfs zijn geboorteplaats is niet met zekerheid te noemen. Ook een foto of anderzins een afbeelding van Deur is niet te vinden.
Het oeuvre van J.G. Deur is ook nooit (volledig) geïnventariseerd.
Werken
J.G. Deur heeft een groot aantal Nijmeegse ontwerpen op zijn naam staan, zowel voor- als naoorlogse. Na de oorlog, toen hij zich vanaf 1948 had geassocieerd met C. Pouderoyen, speelde hij een toonaangevende rol in de wederopbouw van Nijmegen. Om enkele van de door Deur en Pouderoyen ontworpen wederopbouwpanden te noemen:
Nieuwbouw werken realiseerde Deur voor o.a.:
Behalve nieuwbouw restaureerde hij ook vele gebouwen, waaronder:
Wetenswaardigheden
J.G. Deur was Ridder in de Orde van Oranje Nassau (1962)
Klik hier om terug te gaan naar de startpagina architecten.
Willem Metzelaar
Persoonsinformatie | ||
Nationaliteit | Nederlandse | |
Geboorte- datum |
9 augustus 1849 |
|
Geboorte- plaats |
Rotterdam |
|
Overlijdens- datum |
18 augustus 1918 |
|
Overlijdens- plaats |
Den Haag |
|
Werken | ||
Belangrijke gebouwen |
justitiële bouwwerken en de (koepel) gevangenissen |
|
Prijzen |
Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw |
Willem Cornelis Metzelaar (Rotterdam, 9 augustus 1849 - Den Haag, 18 augustus 1918) was een Nederlands architect en ingenieur.
Biografie
Metzelaar was een zoon van architect Johan Frederik Metzelaar die onder meer het gerechtsgebouw in Tiel tekende. Hij studeerde bouwkunde en civiele techniek aan de Polytechnische School te Delft. Na zijn studie was hij enige tijd in dienst bij de Staatsspoorwegen waarna hij tussen 1872 en 1883 gemeente-architect in Deventer was. Er brak een nieuwe tijd aan toen hij uiteindelijk in 1883 assistent van zijn vader werd. Die was reeds enkele jaren als hoofdingenieur in dienst bij het ministerie van Justitie. In 1886 volgde zijn zoon hem in deze functie op. Tijdens de periode waarin vader en zoon Metzelaar de scepter zwaaiden over de justitiële architectuur was er een enorme bouwactiviteit waar te nemen. Een belangrijke reden hiervoor is dat er in 1881 een nieuw Wetboek van Strafrecht was ingevoerd.
Koepelgevangenis Breda |
Als hoofdingenieur van de gevangenissen en rechtsgebouwen bij het departement van justitie was hij verantwoordelijk voor de oprichting van een aantal justitiële bouwwerken. Zo ontwierp hij onder meer een drietal strafgevangenissen, vier opvoedingsgestichten, vier tuchtscholen, vijf rechtsgebouwen, veertien huizen van bewaring en 27 kantongerechten. Van de 124 tot rijksmonument verklaarde gebouwen in het complex Veenhuizen zijn er 74 door Metzelaar ontworpen en 5 door zijn vader.
In de regio tekende Metzelaar voor het voormalig kantongerecht aan de Oranjesingel en de Jeugdgevangenis Hunnerberg aan de Berg en Dalseweg.
Metzelaar jr. werd in 1913 op eigen verzoek eervol ontslagen. Vijf jaar later zou hij overlijden. Willem Cornelis Metzelaar ligt begraven op de begraafplaats Nieuw Eykenduynen in Den Haag.
Wetenswaardigheden
Metzelaar was Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw
Werken
Esserheem Veenhuizen |
Justitiële werken (Algemeen)
Koepelgevangenis Haarlem, in aanbouw. |
Justitiële werken (kantongerechten)
Klik hier om terug te gaan naar de startpagina architecten.
Gallerij van enkele werken
Rotterdam, voormalig gerechtsgebouw Noordsingel (2007) |
Delft, voormalig gerechtsgebouw aan de Korte Geer (2009) |
Den Haag: voormalig kantongerecht |
Gerechtsgebouw in Zutphen (1889) |
Klik hier om terug te gaan naar de startpagina architecten.
Pieter van der Kemp
Pieter van der Kemp (Delft, 28 september 1809 - Nijmegen, 1 juni 1881), was een Nederlands architect.
Op 22 oktober 1837 werd Van der Kemp benoemd tot stadsarchitect van Nijmegen. Dit zou hij blijven tot 1880. Na zijn overlijden in 1881 werd hij in die functie opgevolgd door ir. Jan Jacob Weve. Zijn stijl kenmerkt zich door het gebruik van neoclassicistische vormen. Veel van zijn werk is verloren gegaan. Enkele panden die nog resten zijn het voormalige woonhuis van houthandelaar Ten Boven aan de burchtstraat 69-71 (1840-1845), het schooltje van de joodse gemeente aan de Nonnenstraat (1872-1873), en een hervormd catechisatielokaal aan de Piersonstraat (achter plein '44).
Biografische schets
Al op jonge leeftijd werd Van der Kemp wees. Na het overlijden van zijn ouders kwam hij te wonen in het Delfts weeshuis en later in de Fundatie van Renswoude. In 1828 werd hij toegelaten aan de Haagse tekenacademie. Twee jaar later kwam hij in dienst van de architect der rijksgebouwen Tieleman Franciscus Suys.
Wetenswaardigheden
Werken (selectie)
Klik hier om terug te gaan naar de startpagina architecten.
Cornelis Peters
Cornelis Hendrik Peters (Groningen, 1 januari 1847 - Den Haag, 19 december 1932), in de literatuur doorgaans kortweg C.H. Petersgenoemd, was een Nederlands architect en architectuurhistoricus. Hij is vooral bekend door zijn vele ontwerpen voor postkantoren en andere overheidsgebouwen en schreef een aantal belangrijke publicaties op het gebied van architectuurgeschiedenis
Biografie
Peters groeide op als enig kind in een Nederlands-hervormd gezin in de stad Groningen. Met het oog op een toekomstige positie als dominee bezocht hij het Stedelijk Gymnasium, dat hij echter voortijdig verliet. In 1863 ging hij in de leer bij architect A. Breunissen Troost te Sneek, die tevens directeur was van de gasfabriek aldaar. In zijn vrije tijd hield hij zich bezig met het inventariseren en beschrijven van middeleeuwse kerken en andere bouwwerken in de provincies Groningen en Friesland.
Dankzij de bemiddeling van zijn werkgever kon Peters in mei 1867 zijn opleiding vervolgen op het bureau van P.J.H. Cuypers in Amsterdam, waar hij op dat moment de enige protestant was. Bij Cuypers maakte Peters kennis met het werk van de Franse neogoticus E.E. Viollet-le-Duc. Nog in november van hetzelfde jaar stuurde Cuypers Peters terug naar Friesland als hoofdopzichter bij de bouw van de Sint-Vituskerkin Blauwhuis. In 1869 werd hij, mede dankzij zijn contacten met Breunissen Troost, directeur van de gasfabriek in Bolsward. Tegelijkertijd vestigde hij zich als particulier architect, overigens zonder grote opdrachten te krijgen.
In 1870 was hij wederom hoofdopzichter bij een project van Cuypers, ditmaal bij de bouw van de Sint-Martinuskerk in Sneek. Datzelfde jaar trouwde hij met Leentje Knoop, met wie hij tot 1882 drie kinderen zou krijgen.
In 1873 verhuisde Peters met zijn gezin naar Roermond om bureauchef te worden bij de firma Cuypers & Stoltzenberg, het mede door P.J.H. Cuypers opgerichte atelier voor kerkelijke kunst. Waarschijnlijk vanwege gezondheidsklachten verruilde hij deze functie in 1875 voor een nieuwe bij de Maastrichtse behangfabriek Zeller & Co., waar hij overigens al na enkele maanden weer vertrok. Terwijl hij van zijn spaargeld leefde, publiceerde hij dat jaar zijn eerste boek Overzicht der boerenplaatsenbouw in Nederland. In 1876 werd Peters, dankzij Cuypers en diens medestander Victor de Stuers, benoemd tot Rijksbouwkundige voor de Gebouwen van Financiën.
Met deze benoeming hoopten Cuypers en De Stuers hun positie bij het streven naar een nationale bouwstijl te versterken. Deze bouwstijl moest een combinatie zijn van neogotiek en elementen uit de renaissance. Door een protestant tot overheidsarchitect te benoemen hadden Cuypers en De Stuers een argument tegen beschuldigingen uit protestantse kringen dat de overheidsbouw overheerst werd door katholieken.
Peters’ officiële taak werd het ontwerpen van post- en telegraafkantoren, waaraan sinds de invoering van de Postwet in 1870 een grote behoefte bestond. De eerste jaren in zijn nieuwe functie stonden echter vooral in het teken van de bouw van een nieuw ministerie van Justitie aan de noordzijde van het Plein in Den Haag, een opdracht die officieel niet tot zijn werkterrein behoorde maar die hij op initiatief van De Stuers kreeg toegewezen. In 1878 werd Peters benoemd in de nieuwe functie van Rijksbouwkundige voor de Landsgebouwen bij het ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid. Hij kreeg nu de beschikking over een bouwkundig bureau met assistenten. Zijn werkterrein werd uitgebreid; hij werd nu ook betrokken bij restauraties, onder andere van de Ridderzaal en het Stadhouderlijk Kwartier, aan het Binnenhof in Den Haag.
In 1884 werd de Dienst Landsgebouwen gesplitst in twee afdelingen, respectievelijk gericht op een noordelijk en zuidelijk district. Peters, die zich inmiddels Rijksbouwmeester mocht noemen, kreeg het noorden van Nederland als werkgebied. Zijn bureau was in het laatste kwart van de 19e eeuw verantwoordelijk voor het ontwerp van ongeveer veertig postkantoren, in eerste instantie steeds uitgevoerd in de door Cuypers bedoelde neogotische stijl met renaissance-invloeden. Geleidelijk liet hij zich steeds meer inspireren door de Groningse romanogotiek uit de 13e eeuw, wat vooral tot uiting kwam in met nissen versierde topgevels. De invloed van de renaissance nam af, al verdween deze nooit helemaal uit zijn werk. Het hoofdpostkantoor in Amsterdam uit 1895-1899 geldt als Peters' belangrijkste en meest extravagante bouwwerk.
In enkele gevallen nam Peters ook opdrachten aan die buiten zijn werkgebied vielen. Een belangrijk werk was bijvoorbeeld het oude, tijdens WOII vernielde station in Nijmegen. Als particulier architect ontwierp hij het raadhuis van Winschoten.
In 1915 ging Peters met pensioen. Het jaar daarop overleed zijn vrouw. Tot op hoge leeftijd bleef hij actief als schrijver en als restauratie-architect. Als lid van de Haagse kunstenaarsvereniging Pulchri Studio hield hij geregeld voordrachten over de meest uiteenlopende onderwerpen. Hij overleed in 1932 in Den Haag.
Peters' archief wordt bewaard in het Nederlands Architectuurinstituut te Rotterdam.
In de regio tekende Peters voor het voormalig, in de oorlog verwoestte station in Nijmegen en de voormalige postkantoren in Nijmegen en Beek.
Familie
Cornelis Peters was de oom van Adriaan Peters, stadsrestaurateur van Middelburg
Selectie van werken
Selectie van publicaties
Klik hier om terug te gaan naar de startpagina architecten.
Kees van Moorsel
Cornelis Marie van Moorsel (Den Haag, 5 maart 1892 - Voorburg, 11 januari 1962) was een Nederlands architect en architectuurcriticus.
Leven en werk
Kees van Moorsel was een leerling van de architect A.J. Kropholler. Hij was een aanhanger van de Delftse School in het traditionalisme en was daarin samen met prof. M.J. Granpré Molière en B.J. Koldewey richtinggevend.
Van 1928 tot 1940 was hij hoofdredacteur van het Katholiek Bouwblad en publiceerde hij ook in andere architectuurbladen, zoals het Gildeboek en het Tijdschrift voor Architectuur en Beeldende Kunsten.
Hij nam actief deel aan de landelijke conferenties over architectuur en toonde zich daar een tegenstander van het ‘nieuwe bouwen’, dat hij ongeschikt vond voor de ‘nieuwe mens, die zich maatschappelijk gebonden weet’. In de oorlog publiceerde hij over de herbouw van Rotterdam, Rhenen en Middelburg en vond dat men daarbij vooral niet uit moest gaan van de idee van een ‘functionele stad’, dat naar zijn mening de mens en het wonen ondergeschikt maakte aan economie en verkeer. De wederopbouw van Rotterdam na de bezetting was daarmee, volgens zijn opvatting, een fout ontwerp en de wederopbouw van Middelburg tijdens de bezetting een juist ontwerp.
Ook nam hij actief deel aan de discussie over de Grondbeginselen voor restaureren zoals vastgesteld in 1917 door de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond. In 1938-1940 laaide de discussie over de bruikbaarheid van deze Grondbeginselen opnieuw op. Van Moorsel vond het niet alleen onjuist dat ze nooit door de overheid waren vastgesteld, maar hij vond ze ook inhoudelijk onjuist. Met name de in de Grondbeginselen gedefinieerde kunstwaarde, waarbij het eigentijdse gevoel voor de kunst belangrijker was dan de herinneringswaarde, achtte hij onjuist. Hij publiceerde in die tijd veel over foute voorbeelden van restauraties, zoals bijvoorbeeld het voormalige stadhuis van Schoonhoven.
In de artikelen uit 1952, die werden geschreven ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag, werd hij geplaatst in de lijn van het rationele bouwen van P.J.H. Cuypers, H.P. Berlage en zijn leermeester A.J. Kropholler. Bijzonder daarbij was dat hij zelf de neogotiek van Cuypers een dwaling vond, evenals de Bossche School van Dom Hans van der Laan. Hij vond deze stijlen zijwegen in de ontwikkeling van de architectuur.
Bij veel van zijn werken streefde hij naar een samengaan tussen architectuur, schilderkunst en plastiek, het zogenaamde Gesamtkunstwerk. Hoogtepunten in zijn werk zijn de sanatoria in Bilthoven en Breda (de Klokkenberg, geplaatst op de lijst van Plasterk van 100 Wederopbouwmonumenten). Verder bouwt hij kerken, scholen en woningen in verschillende plaatsen. Een groot deel van zijn werkzame tijd woonde de architect in Voorburg aan de Laan van Nieuw Oost-Indië en werd hij geassisteerd door de architect H.T.M. Hirdes.
In de regio tekenede van Moorsel voor twee dubbele woonhuizen in Heilig Landstichting aan de Sophiaweg.
Werken (selectie):